Paniek om niets, angst om alles? Wie vandaag de dag de krant openslaat of naar het journaal kijkt, krijgt de indruk dat we in een gevaarlijke wereld leven. Schadelijke stoffen in eieren, resten glyfosaat op groenten, PFAS in het schuim van de Waddenzee. Zelfs het regenwater zou je beter niet op je huid kunnen laten vallen. Alles lijkt besmet. Maar is dat ook echt zo? Of zijn we vooral banger geworden, zonder dat de risico’s werkelijk groter zijn? In zijn boek Paniek om niets legt wetenschapsjournalist en chemicus Simon Rozendaal dit haarscherp bloot. Hij beschrijft hoe we in een tijd leven waarin we ongelooflijk precies kunnen meten, tot op het niveau van een deeltje per biljard. Dat is alsof je één druppel kunt vinden in het hele IJsselmeer. En dát kunnen meten, betekent tegenwoordig helaas vaak: dat móét gevaarlijk zijn. Terwijl dat lang niet altijd klopt.
Rozendaal noemt dit fenomeen de paradox van de vooruitgang. Hoe veiliger onze wereld wordt (dankzij technologie, wetenschap en strenge regelgeving) hoe meer mensen zich zorgen maken. We leven langer, eten veiliger, ademen schonere lucht. Maar in plaats van ons gerustgesteld te voelen, zijn we steeds banger geworden. Banger voor wat we kunnen meten. Als medeburger zie ik dagelijks de gevolgen van die angst. Eén meetbaar spoortje van een stofje in het zeewater? Meteen klinkt de vraag of de vis nog wel veilig is. Terwijl het vaak gaat om concentraties die tientallen keren onder de norm liggen (en geen gezondheidsrisico vormen), waar het buitenland vaak weer andere normen heeft. Maar daar wordt zelden op ingezoomd. Wat blijft hangen, is het woord: “vervuild”. Het gevolg is dat vissers steeds vaker moeten uitleggen dat hun product wél veilig is. Dat het water waarin zij vissen streng wordt gecontroleerd. En dat niemand ziek wordt van een vers gevangen schol, tong of IJsselmeerpaling. Toch zorgt de maatschappelijke paniek ervoor dat het vertrouwen afbrokkelt. Niet op basis van feiten, maar op basis van gevoelens en slecht geïnterpreteerde meetwaarden.
Rozendaal spaart in zijn boek niemand: niet de politiek, niet de media, en ook niet de milieubeweging. Hij noemt het een “paniekfabriek”, een industrie die floreert bij angst. Milieuorganisaties leven van verontwaardiging, normen worden steeds strenger, en elke overschrijding (hoe klein ook) levert nieuws op. Maar niemand stelt nog de vraag: is die norm eigenlijk nog wel realistisch? Als vissers vragen we niet om minder toezicht. Integendeel. Wij willen juist laten zien hoe goed we het doen. We zijn trots op ons vak en op de kwaliteit van onze vis. Maar we vragen wél om realisme. Om risicobewustzijn in plaats van risicofobie. En vooral: om de moed om te durven zeggen dat niet elk meetbaar stofje direct reden tot zorg is.
De werkelijkheid is: Nederland behoort tot de veiligste voedselproducerende landen ter wereld. Onze visserijsector is streng gereguleerd en constant in ontwikkeling. We leveren een gezond product dat thuishoort op elk bord. Maar dat verhaal verdwijnt al te vaak achter de rookgordijnen van mediahype en scoringsdrang. Laten we daarom stoppen met het opblazen van risico’s tot maatschappelijke crises. Laten we weer leren vertrouwen op verstand. Te veel van iets kan met alle voeding slecht zijn. Zoals Rozendaal schrijft: “We leven in de schoonste tijd ooit, maar de angst voor vervuiling is groter dan ooit tevoren.” Onze vis is schoon en veilig. En ja, we kunnen monitoren waar we beter niet kunnen vissen en daar hebben we toezicht op.