Ik neem u mee in een openhartig verhaal met de Spanje-, Portugal- en Marokko NRC-correspondent Steven Adolf. Elke lente zwemt de reuzentonijn na een reis van duizenden kilometers in grote scholen de straat van Gibraltar binnen om zich voort te planten in het warme water van de Middellandse Zee.
De prehistorische mens en daarvoor zelfs de neanderthalers wachtten aan die kust op deze blauwvintonijn, die meer dan 3 meter lang kan worden en meer dan 500 kg kan wegen. De Feniciërs en Romeinen richtten er hun almadraba’s op in, een visserscultuur die na 2500 jaar nog steeds wordt beoefend in het zuiden van Spanje. Op industriële schaal ingezouten veroverde de tonijn als delicatesse de oude wereld.
Millennialang werd fortuin gemaakt en oorlog gevoerd rond deze spectaculaire vis. Aan het einde van de 20e eeuw veroverde de reuzentonijn, vis zonder vaderland, nog één keer de wereld, nu als de meest gewilde grondstof in de miljoenenhandel voor Japanse sushi en sashimi. Dit keer dreigt een draaikolk van hebzucht, corruptie en plundering definitief een eind te maken aan het voortbestaan van de soort. Steven Adolf vertelt over de opkomst en ondergang van één van de opmerkelijkste vissen die ooit in onze zeeën en oceanen hebben gezwommen; de rol van deze vis in de Fenicische verovering van de westelijke Middellandse Zee tot bij de schurkenacademie van de Spaanse tonijnadel op de Zuid Spaanse stranden; van zijn mysterieuze verdwijning uit de Noordzee tot zijn massale aanvoer op de enorme Tsukije-markt in Tokio en zijn rol in de wereldkeuken. En, uiteindelijk, hoe de reuzentonijn is uitgegroeid tot een symbool van de vernietiging van het zeemilieu en onze beperkingen om een globale, grenzeloze samenleving op een duurzame manier te beheersen. Reuzentonijn is een portret van een wereldvis op de rand van de verdwijning.
Ingeblikt
Tonijn zat vroeger in blik. Wist hij veel. Je trok zo’n blikje open, je wipte er met een vork een zachte roze, ovale moot uit en prakte die fijn met mayonaise, een beetje azijn en kappertjes. Wat verse peper, blaadje peterselie of koriander en klaar is Kees. Tonijnsalade. Lekker op een toastje. Nadere kennismaking kwam op een Spaanse markt in de jaren tachtig. Spaanse markten zijn leuk, zeker voor wie van vis houdt. Op geschaafd ijs lag een buitensporig grote zwarte romp, die nauwelijks met twee armen te omvatten leek. De visboer was juist bezig met een geweldig mes een staartvin af te snijden. Het vlees was van het diepe rood van een paardenbiefstuk. Dit was de grootste vis die Steven Adolf ooit gezien had op een markt. Blauwvintonijn uit het zuiden, Straat van Gibraltar. Hij was verbaasd: hadden we nog zulke grote vissen in Europa?
Het vlees bleek een ontdekking: als een sappige biefstuk, maar dan met een fijnere smaak. Met bliktonijn had het niets te maken. Dat was tegenwoordig vrijwel altijd een andere tonijn, leerde hij al snel. En gekookt bovendien. Er bleken veel meer tonijnen in de zee te zwemmen. Tien jaar later kreeg de reuzentonijn ofwel de blauwvintonijn hem pas goed in zijn greep. Dat was bij het Zuid Spaanse stadje Zahara de los Atunes waar Steven toekeek hoe kapitein Ramon Flores zijn ploeg van 50 vissers dirigeerde in de almadraba, zoals de traditionele vismethode wordt genoemd. Een honderden meters lange muur van verticale vaste netten leidde de vis in een aantal afgesloten kamers. Alles aan de almadraba was gargantuesk. De 400 ankers van een halve ton zwaar, de 5000 drijvers, 1200 rollen netkabel en 150 ton grondkabel die de netten op hun plaats hielden. De traditie die al duizenden jaren bestond. En dat alles rond de blauwvintonijn, de reus van de tonijnen.
Het ritueel van de jacht en de financiering van oorlogen
De vangst van deze gigant, die in uitzonderlijke gevallen meer dan 4 meter lang kan worden en bijna een ton kan wegen, was meer dan een beetje vissen. Het brullende tumult waarmee de netten opgetrokken werden, de tientallen reuzenvissen die aan de oppervlakte verschenen, de mannen die zich met hun pikhaken op een prooi storten, te midden van metershoge fonteinen schuim, die langzaam rood kleurden. Dit was een jagersritueel op zee, een tijdsprong naar een primitief en aards verleden, groots en meeslepend, van het soort dat niemand die het meemaakt onberoerd laat.
Het vangen van de vis was al zo oud als de wereld, vertelden de vissers op de boot. Dat Steven Adolf dat nou niet wist, ontlokte bij de vissers grote verbazing. De tonijn was snel en razend sterk, trok duizenden kilometers door de oceanen kwam altijd weer terug daar in de Middellandse Zee. De kust en aan de overkant in Marokko lag bezaaid met resten van oude fabrieken die door de Feniciërs en Romeinen waren neergezet om de tonijn in te zouten.
Er waren oorlogen gevoerd rond tonijn. Later had de rijkdom van tonijn een eeuwenlange dynastie van machtige hertogen opgeleverd. Ze hadden de Armada geleid om de Hollanders en Engelsen te straffen en hadden zelfs een eigen koninkrijk in het zuiden van Spanje willen stichten.
Nationale trots
Wat ik van dit verhaal leer is dat wij Hollanders de oorlogen destijds grotendeels financierden door de rijke haringvangsten. Opmerkelijk dat Spanje hetzelfde deed maar dan met de vangst van tonijn. Cultuur en visserij schept een onvoorwaardelijke historische band en mag wel weer wat meer een nationale trots zijn!
Deze column van Johan Nooitgedagt is eerder gepubliceerd in Vismagazine