IJmuiden, 16 juni 2015 – Onder leiding van Martin de Graaf organiseerde IMARES een bijenkomst om de laatste ontwikkelingen te bespreken op het gebied van onderzoek en beheer van aal: de evaluatie van het Nederlandse aalbeheerplan 2015. Het onderzoek naar het aalbestand en de visserijsterfte is in ontwikkeling waarbij het doel is om nauwkeuriger schattingen te krijgen door vangst- en inspanningsdata te gebruiken. Uit het onderzoek dusver blijkt een beperkt herstel van de aalstand ondanks de vele maatregelen die in het kader van het Europees Aalherstelplan zijn genomen. Op dit moment trekt jaarlijks ca. 1.000 ton van de schieraal in Nederlandse wateren naar zee om te paaien, terwijl dat ca. 4.000 ton moet zijn volgens de doelstelling van het Nationale Aalherstelplan. Een doelrealisatie van 25% dus. De antropogene sterfte van glasaal naar schieraal is echter wel fors afgenomen van 72% in 2005-2007 naar 38% in 2011-2013. Derk Jan Berends nam als vertegenwoordiger van de PO IJsselmeer (Nederlandse Vissersbond) deel aan de bijeenkomst.
Evaluatie nationale aalplannen
In 2013 zijn de nationale plannen en de toestand van de Europese aalbestand door internationale deskundigen (WGEEL van ICES/EIFAAC) geëvalueerd. Knelpunt was dat veel landen hun huiswerk niet hadden gedaan. Beide rapporten zijn naar de Europese Commissie gestuurd wat in oktober 2014 geresulteerd heeft in een rapport aan de Europese Raad van Ministers en Europees Parlement. Dit rapport is nog niet besproken in de Raad en Parlement. In 2015 vindt een tweede evaluatie plaats van de lidstaten bestaande uit een wetenschappelijk en beleidsmatige rapportage. Hierbij treft u de betreffende rapporten aan:
20130512-ICES-Copenhagen-WKEPEMP-ACOM32
20133022-ICES-Copenhagen-WGEEL-ACOM18
EU commision evaluatie EMPs 2012 OCT 2014
Schatting biomassamodel
Om een schatting te maken van de biomassa aal maken lidstaten gebruik van merk terug vang experimenten, telling van schieralen en incidenteel schieraal index sinds 2012. De data die verzameld wordt voor de Kaderrichtlijn Water is een belangrijke basis. Jaarlijks worden de verschillende cohorten van aal bemonsterd namelijk rode aal, grote rode aal en schieraal. Onderzoek wordt gedaan met een elektroschepnet in de oevers. Er moet een schatting worden gegeven van de totale oppervlakte en vangstefficiëntie van het elektroschepnet. Sloten vallen niet onder de KRW bemonstering en daardoor is er een onderschatting van de hoeveelheid schieraal geweest. Die is in het huidige onderzoek gecorrigeerd wat heeft geleid tot een toename in de schatting van 50 naar 300 ton voor sloten. De schatting van de totale biomassa schieraal in de Nederlandse zoete waterzone varieert tussen 550-1804 ton.
Schatting van de antropogene sterfte
De sterfte die optreedt door menselijk handelen wordt de antropogene sterfte genoemd. Voor een deel wordt die veroorzaakt door visserij (visserijsterfte of F) en voor een deel door bijvoorbeeld waterkrachtcentrales, verlies aan leefgebied door inpoldering en vervuiling van het oppervlaktewater.
Het aantal mannetjes in de glasaal populatie neemt in de loop van de tijd af ondanks jaarlijkse fluctuaties. Voor 1990 was het aandeel mannetjes 70%, vanaf 2001 is dat 50%. Het vermoeden is dat dit te maken heeft met de variatie in dichtheden. Voor 1990 gaf een grote dichtheid aan glasaal meer mannetjes dan in de periode na 2001.
Lengteverdeling model en lengte verdeling survey resulteren in een schatting van de visserijsterfte (F) in verschillende perioden. Laatst genoemde heeft te maken met de sluiting van verschillende gebieden. Het model dat wordt gebruikt door IMARES om een schatting van de visserijsterfte gaat uit van een gesloten systeem wat bijvoorbeeld het IJsselmeer niet is. Het model wordt geijkt aan de hand van survey- en marktbemonstering en waar mogelijk vangst- en inspanningsregistratie.
Herstelmaatregelen en resultaat
Sinds 2009 zijn herstelmaatregelen in het kader van het Europese Aalherstelplan (EU Verordening 1100/2009) van kracht. Uit de evaluatie van het Nederlandse aalbeheerplan blijkt (samenvatting): maatregelen hebben in eerste instantie geleid tot een substantiële verbetering van de overleving tussen de perioden 2005-2007 en 2008-2010 gevolgd door een bescheiden verbetering in overleving tussen de perioden 2008-2010 en 2011-2013; positieve effecten op de aalpopulatie kunnen pas na vele jaren zichtbaar worden en blijven onzeker, omdat de aal pas na vele jaren terug zwemt naar zee om zich voort te planten en omdat niet goed bekend is welke de oorzaken zijn van de achteruitgang in de aalpopulatie. Hierbij treft u het rapport aan: evaluation-of-the-dutch-eel-management-plan-2015-status-of-the-eel-population-in-the-periods-2005-2007-2008-2010-and-2011-2013 en de aanbiedingsbrief van staatssecretaris Dijksma aan de Tweede Kamer d.d. 18 juni 2015.
Het gaat slecht met de aal in Europa
De aalpopulatie en aalvangsten zijn sterk teruggelopen: De huidige intrek van glasaal is slechts ~5% van de intrek in de 60-70-er jaren. Deze situatie is zorgwekkend en wordt door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) in 2014 als volgt omschreven: “The status of eel remains critical and ICES advises that all anthropogenic mortality (e.g. recreational and commercial fishing, hydropower, pumping stations, and pollution) affecting production and escapement of silver eels should be reduced to – or kept as close to – zero as possible.”
Maatregelen voor aalherstel
Om herstel van de aalpopulatie mogelijk te maken heeft De Raad van de Europese Unie in 2007 de “EU Regulation for the Recovery of the Eel Stock (EC 1100/2007)” vastgesteld. Deze verordening verplicht de lidstaten om met een eigen nationaal aalbeheerplan te komen en te implementeren. Het doel van deze aalbeheerplannen is daarbij als volgt omschreven: “Doel van de beheersplannen voor aal is het verminderen van de antropogene sterfte, zodat er een grote kans bestaat dat ten minste 40% van de biomassa van schieraal kan ontsnappen naar zee, gerelateerd aan de beste raming betreffende de ontsnapping die plaats zou hebben gevonden indien de mens geen invloed had uitgeoefend op het bestand. De beheersplannen voor aal worden opgesteld met het oog op het bereiken van die doelstelling op lange termijn.”
Lidstaten zijn verplicht om voor de tweede maal over de voortgang van de nationale aalbeheerplannen te rapporteren aan de Europese Commissie, voor 1 juli 2015. Tegen deze achtergrond heeft Nederland een eigen aalbeheerplan opgesteld en geïmplementeerd in juli 2009. De onderliggende rapportage betreft een evaluatie van de effecten van het Nederlandse aalbeheerplan tot op heden, als bijdrage aan de rapportage aan de Europese Commissie.
Evaluatie van het aalbeheerplan Nederland
Het aalbeheerplan is geëvalueerd in het licht van de voornoemde “beheerdoelen” uit de Aalverordening.
De methodiek die bij deze evaluatie is gehanteerd komt voort uit de ICES – “werkgroep aal” (http://www.ices.dk/community/groups/Pages/WGEEL.aspx).
Dit betekent dat in deze evaluatie alleen wordt ingegaan op de effectiviteit van maatregelen in relatie tot beheerdoelen opgesteld door de Raad van de Europese Unie. In hoeverre deze beheerdoelen ook in lijn zijn met het voorzorgprincipe of duurzaam beheer volgens ICES-ACOM is niet aan de orde.
De evaluatie is uitgevoerd door middel van modellen, vangstgegevens, veldwaarnemingen en statistische analyses, uitvoerig beschreven in de rapportage. Het geheel van deze inspanning resulteerde in schattingen voor (2005-2007) en na (2008-2010, 2011-2013) de implementatie van het Aalbeheerplan van, met name:
- De biomassa uittrekkende schieraal: 897 t in 2005-2007, 1035 t in 2008-2010 en 1057 t in 2011-2013.
- De pristine biomassa (B0) aan uittrekkende schieraal: 10.400 t (exclusief zee- en kustwateren).
- De doelstelling van de Aalverordening voor Nederland: 4160 ton (40% van de pristine biomassa (B0); exclusief zee- en kustwateren).
- De uittrek van schieraal t.o.v. deze doelstelling: 22% in 2005-2007, 25% in 2008-2010 en 25% in 2011-2013.
- De reductie in antropogene sterfte door de genomen maatregelen: de antropogene sterfte van glasaal naar schieraal is afgenomen van 72% in 2005-2007 en 46% in 2008-2010 naar 38% in 2011-2013.
Deze schattingen zijn ruw, en de daarmee gepaard gaande onzekerheid is in de rapportage omschreven.
Effecten van het Nederlandse aalbeheerplan op de Nederlandse aalpopulatie
De evaluatie laat zien dat de maatregelen uit het Nederlandse beheerplan aal hebben geleid tot een substantiële teruggang in sterfte door menselijk handelen tussen 2005-2007 en 2008-2010. Deze reductie was voornamelijk het gevolg van beperkingen van de visserij (recreatief en beroep). Tussen 2008-2010 en 2011-2013 is een verdere bescheiden teruggang in (visserij) sterfte door menselijk handelen gerealiseerd. Door aanpassingen aan de infrastructuur bij migratieknelpunten is de relatieve sterfte in 2011-2013 afgenomen (i.e. de kans dat een aal sterft tijdens passeren van een migratieknelpunt) maar door de toename in de hoeveelheid schieraal die tijdens de migratie een knelpunt (b.v. gemaal, WKC) moet passeren lijkt de absolute sterfte door barrières te zijn toegenomen.
De status van aal in de Nederland blijft in 2011-2013 “ongewenst” (hoge sterfte, lage biomassa); de huidige biomassa van uittrekkende schieraal ligt onder de doelstelling van minimaal 40% van de pristine biomassa (B0) (exclusief zee- en kustwateren) en de huidige sterfte door menselijk handelen ligt boven de geadviseerde sterfte bij een dergelijke lage biomassa aan uittrekkende schieraal.
De aalpopulatie in Nederland en de uittrek van schieraal zullen pas veel later substantieel verbeteren. De reden dat dit zo lang duurt is dat aal een langlevende soort is. Het duurt meer dan een jaar voordat glasaal na geboorte aankomt voor de Nederlandse kust en de binnenwateren op zwemt. Vervolgens duurt het 5-15 jaar voordat deze aal “schier” wordt, en als schieraal terugtrekt naar zee.
Het blijft verder onzeker of de genomen maatregelen op termijn werkelijk zullen leiden tot een duurzaam verbeterde aalstand, omdat niet zeker is welke factoren de achteruitgang in de aalstand hebben veroorzaakt.